De grootste fietstocht aller tijden
Nijmegen – Drenthe – Nijmegen
De derde Drentse tocht
3 mei 2020
Wat kan een mens in lockdown doen? Het zoeken naar een antwoord op deze vraag is een beproeving en doet een beroep op onze moed. De moed om je aan de regels te houden die de anderhalvemetersamenleving vergt. Maar ook de moed om bijvoorbeeld het onderwijs als de wiedeweerga digitaal te organiseren. Zwaar is deze coronatijd in ieder geval. Was het niet Aischylos, dacht ik laatst, die met slechts twee onsterfelijke woorden de Griekse waarde van de menselijke heldenmoed weergaf: Πάθει μάθος (pàthei màthos; leren door te lijden)? Door inspanning en leed leert en rijpt de mens de kennis van zichzelf en van zijn mogelijkheden.
In Nederland mogen we godzijdank naar buiten, en een fietstochtje maken is ook toegestaan. Onder wielrenners en fietsers van allerlei allooi is de hashtag #ridealone populair. Fiets, lijd desnoods, maar dan wel alleen. Trouw-columniste en oud-wielrenster Marijn de Vries heeft zelfs een Ride Alone-buff ontworpen, een kek fietscolletje dat je over neus en mond kan doen als je iemand passeert. Ik ga er binnenkort zeker een bestellen.
Missie-Drenthe, het langsfietsen van alle Drentse plaatsen en foto’s van de plaatsnaambordjes maken als bewijs, stond sinds medio januari op pauze. Drenthe is de twaalfde en laatste provincie van mijn fietsproject “Bram Fietst”, waarmee ik, kort gezegd, enerzijds fietsenderwijs de krankzinnigheid opzoek en anderzijds milieuorganisaties steun. Toen het virus uitbrak, peinsde ik er niet over om naar Drenthe af te reizen om daar de zorgen van dit tijdsgewricht van me af te fietsen – ik deed dat tijdens aangenaam vertrouwde rondjes in het Rijk van Nijmegen, waar ik al meer dan tien jaar woon. Toch begon het te knagen. Een ritje met de trein naar Meppel zou echter een ‘niet-noodzakelijke reis met het OV’ zijn. Een goede vriendin die mijn fietsuitspattingen een warm hart toedraagt en mij al meermaals vergezelde tijdens het fietsen, inspireerde mij om dan maar gewoon van Nijmegen náár Drenthe te fietsen, daar wat bordjes te scoren en dan ook weer terug te fietsen. Die trein is er thans alleen voor zorgmedewerkers, mantelzorgers en mensen uit andere cruciale beroepsgroepen. Op deze manier zou ik de trein kunnen ontzien en ook een mooi kunnen statement maken.
Nu heb ik wel vaker absurd lange fietstochten gemaakt (“Bram Fietst heeft extremen nooit geschuwd”, appte ik naar diezelfde vriendin), maar dit zou toch weer grensverleggend zijn. Ik was ook een beetje bang om met dit debiele idee de goden naar de kroon te steken. Zou dit een daad van hybris, Griekse overmoed worden? Twee dagen voordat ik aan de herculische beproeving zou beginnen, las ik Mythos van Stephen Fry uit, waarin verhalen uit de Griekse mythologie op onnavolgbare wijze worden herverteld. Wat hier volgt is een verslag van deze dag, van een tocht door Nederland, via Drenthe, langs het Griekse pantheon, richting een antwoord op de vraag wat een mens in een lockdown kan doen.
Deel 1: Nijmegen – Drenthe (0 km – 134 km)
Luttele minuten voor zonsopkomst, voor het ochtendkrieken, nog voordat ik überhaupt kon bevroeden wat voor fietstocht ik vandaag eigenlijk wel niet ging maken, stond ik op de Snelbinder (de spoorbrug over de Nijmeegse Waal) een selfie te maken. “1 km. Op naar Drenthe en weer terug. Echt, als dit lukt…”, zette ik erbij en postte het naar mijn digitale gevolg. Het was klokslag zes uur en Aurora, de godin van de dageraad, wierp haar dauwsculpturen over de Keizerstad uit. Ik zette vol goede moed koers naar het noorden. Het gemiddelde die eerste uren zweefde rond de 28 km per uur. Even boven Arnhem boog ik af naar het noordoosten en fietste een adembenemend mooi stuk door de de Veluwe.
Bij Deventer stak ik de IJssel over en na 65 km fietsen deed ik mijn windjack en lange sportbroek uit. Mijn outfit bestond nu uit een fietspakje waarop “Volta Limburg” prijkt, ironisch genoeg een specialist in Cv-ketels en energievoorziening. De zonnewagen van Helios maakte na deze metamorfose eindelijk wat vaart en verwierf een steeds prominenter plek aan het hemelgewelf. Ik vroeg me toen af wanneer mijn zelfverzekerdheid over zou slaan in bedenkelijke grootheidswaan. Ik voelde me goed en had vertrouwen in een topprestatie vandaag, maar wanneer zou Zeus het wel welletjes vinden en mij het leven en mijn benen zuur gaan maken? Leren door te lijden is allemaal leuk, maar ik zou het toch wel gaan volhouden? Zouden mijn versleten remkabels ergens vandaag gaan verbranden als ik te veel zou fietsen, zoals de vleugels van Icarus verbrandden omdat hij te hoog vloog? Of zou een horzel mij hetzelfde lot als prinses Io doen ondergaan, die eindeloos gestoken en achtervolgd werd omdat de jaloerse Hera haar broer c.q. eega weer eens betrapte op het versieren van de schoonste der aardse vrouwtjes? Hoe ik dat laatste tijdens een fietstocht zou moeten klaarspelen was vraag twee (ik ben bovendien nog steeds geen oppergod annex casanova), maar op dit moment kon ik de wereld nog aan. Na deze overpeinzingen fietste ik verder richting Coevorden, een plaatsnaam die “ossenpassage” betekent en etymologisch verwant is aan Ossendrecht, Oxford, en ook Bosporus: het zou de mythische rivier zijn die Io overstak tijdens haar vlucht voor de horzel nadat ze door Hera in een koe veranderd was. Misschien verandert Hera mij ooit wel in een fiets.
Ik fietste vervolgens 30 km langs het kaarsrechte Overijssels Kanaal, tot aan Lemelerveld. De Lemelerberg, een van de vele pareltjes van Salland, lag aan mijn rechterhand verleidelijk te lonken. Dat bergje wilde bedwongen worden, maar ik hield stand. Ik kon immers niet te veel van het plan afwijken. Wel was het weer genieten in Overijssel, de provincie die ik in 2012 volledig doorkruiste en die nog altijd hoog scoort op mijn “Ranglijst der Provinciën”. Ik had er al lang niet meer gefietst.
Daarna maakte ik een eerbetoon aan de riviergod Meander door als contrast met de rechtlijnigheid een tijdlang de kronkelende koers van de Vecht te volgen, nog tot voorbij Gramsbergen. Ook al was ik op een voor mij hoog tempo aan het fietsen met een duidelijk doel voor ogen, bleef ik zo in dialoog met de omgeving. Niet veel later maakte ik een foto van het eerste Drentse bordje van de dag, want na 134 km fietsen had ik de ossenpassage bereikt. Geen spoor van een horzel of daas, Hera’s toorn, maar ook geen glimp van Io, noch als knappe koningsdochter noch in de gedaante van een koe. “Ook als koe was zij mooi”, schreef Ovidius over haar, maar nee, niets van dat alles, het werd gewoon het blauwe plaatsnaambordje van Coevorden.
Deel 2: Nieuwe Drentse dorpjes (134 km – 186 km)
Ik fietste ongeveer 50 kilometer door Drenthe en vereeuwigde veertien plaatsnaambordjes. Drenthe was daarmee voor 25% voltooid. Op het stuk van Zandpol naar Dalerveen moest ik voor het eerst een beetje zwoegen. Bij de Grieken gold de westenwind, Zephyr (in het Nederlands ook wel de zefier genoemd, al heb ik dat werkelijk nog nooit iemand horen zeggen) als een gunstige wind. Daar had ik echter nu even geen boodschap aan want ik had hem op dit stuk tegen, en ik had inmiddels al 160 km in de benen. Toen ik het Bijbelse Elim naderde kwam daar nog een ander delicaat ongemakje bij: tenzij ik ergens onverhoopt toch een normale sanitaire stop zou kunnen maken, moest ik binnenkort een ontlastende verklaring gaan afleggen bij bosgod Pan. In de PLUS kreeg ik het verwachte nul op het rekest, ik kon niet even naar het toilet. Nadat ik even later bij dezelfde kassière dan maar een pakje vochtige wc-doekjes afrekende, wisselden we een even korte als betekenisvolle blik uit…
Ik moest dus toch maar ergens een “Dumoulintje” gaan plegen, de winnaar van de Giro d’Italia (2017) indachtig die tijdens de koninginnenrit buikkramp kreeg en een berm indook. Ik volgde zijn voorbeeld ergens in een berm bij Ponypark Slagharen, behalve dat ik daarbij dan een roze trui verloor. Ik zou me überhaupt nooit aan hem willen meten. Dat zou pas hoogmoedig zijn…
Deel 3: De terugreis (186 km – 320 km)
De magische grens van 200 km passeerde ik eigenlijk vrij geruisloos, terwijl dit normaliter al een aanleiding tot hysterisch gejuich zou zijn. In Mariënberg doorkruiste ik voor het eerst mijn eigen route van de dag, waarna ik weer een tak van het Overijssels Kanaal volgde, dit keer tot Vroomshoop. Het stuk tot Nijverdal was behoorlijk zwaar (210 – 230 km). De reeds verzurende benen en het achterwerk begonnen steeds heviger te protesteren. Toen ik midden op de prachtige Sallandse Heuvelrug stond, wat had gegeten en zure matjes had genuttigd (directe suikers), voelde ik me oprecht een stuk beter. Maar toen begon het dus te regenen.
Bij Zeus, over die zure benen waren we het wel min of meer eens, maar deze regen? De weg westwaarts richting de IJssel was ontzettend nat en vervelend. Het was niet voor het eerst vandaag een moment van leren door te lijden. In een bushokje deed ik vlug mijn warme kleding weer aan en toen ik opkeek zag ik welke naam de halte droeg.
In Bathmen was het rond 18:00 weer droog geworden en ik wilde gaan eten. Ik bestelde bij een plaatselijke vethut een frietje met. Ik moest dat drie keer herhalen: ook al was ik in een snackbar in Overijssel, het zuidelijke woordje friet kwam niet in het woordenboek van de verkoopster voor. “Oh, je bedoelt patat…”, zei ze blasé. En ik wilde een Van Dobbenkroket, omdat ik acht jaar geleden hier met een vriendin ook fietste in het kader van missie-Overijssel en we deze ‘fameuze’ kroket ook aten. Alle klanten kwamen hun eten hier afhalen, maar die vlieger ging voor mij niet op. Het terras was gesloten vanwege de coronamaatregelen, dus ik vroeg me af waar ik mijn eten moest gaan opeten. Nog voordat ik dit wilde gaan vragen en dus de gelatenheid van daarnet weer moest gaan opzoeken, gaf hetzelfde patatmeisje mij mijn eten en zei dat ik een theedoek zou krijgen. Enigszins verrast probeerde ik te bedenken wat ze hiermee bedoelde, maar de uitleg volgde gelukkig snel. Ze had al lang door dat ik hier niet vandaan kwam, waarschijnlijk doordat ik haar dus het exotische woord ‘friet’ had geleerd en met een zuidelijke tongval sprak. Ik mocht van haar op een bankje naast de friettent mijn frietjes oppeuzelen en kreeg de doek mee om geen nat achterwerk te krijgen. Dat was overigens toch al nat van de regen, maar toch was ik blij met de geste na deze ietwat gênante minuten in de snackbar in Bathmen.
Er stond 250 km op de teller toen ik mijn fiets weer besteeg. Ik had weliswaar veel pijn en vooral had ik natte zompige schoenen (dat was het irritantste van de hele dag), maar ik voelde ergens dat mijn fiets het gewoon zou moeten begeven als ik dit niet meer zou redden. De wilskracht was immers nog altijd sterker dan verzuurde spieren. “Deze fiets is bijna einde”, en “neem een reservefiets mee”, zei de fietsenmaker gisteren toen hij mijn fiets nog even nakeek en schoonmaakte. Zou Hefaistos, de godensmid, mij dan nog ergens op dit laatste schrijden in de steek laten? Had ik hém dan naar de kroon gestoken door op deze ouderwetse Berlijnse barrel zo’n barretocht te maken? Nee joh.
De weg over de rand van de Veluwe daalde bijna voortdurend. Vanochtend vroeg, het leek al een eeuwigheid geleden, fietste ik even langs mijn werk, het Stedelijk Gymnasium Arnhem. Het ritje Nijmegen – Arnhem maak ik normaal bijna dagelijks. Ik wist dat het vanaf hier nog 20 km zou zijn. Op het Rijnwaalpad overschreed ik de grens van 300 km, voor de derde keer in mijn leven. Het record stond sinds 21 september 2013 op 316,29 km. In 2009 fietste ik al eens exact 300 km in Gelderland met een vriend. Het aantal nieuwe plaatsjes was destijds bij beide monstertochten weliswaar aanzienlijk hoger dan nu (29 en 48 om 14), maar dit ging toch echt de “grootste fietstocht aller tijden” worden. In Lent besloot ik nog even de ‘verkeerde’ kant op te fietsen, een stukje over de dijk richting Bemmel, om er zeker van te zijn dat óp de iconische Waalbrug het record daadwerkelijk verbroken zou gaan worden. Ik keerde om, ging nog één keer op de pedalen staan en zag Nijmegen lonken aan de gezichtseinder. Er speelde een glimlach om mijn lippen. Eenmaal op de Waalbrug, met mijn telefoon en de app Strava in de hand – ik weet dat het niet mag – stapte ik af toen het magische moment eenmaal was aangebroken.
Euforie laat zich nauwelijks plannen. Het woord is ontleend aan het Griekse εὐφορία (euphoría) en betekent letterlijk ‘goed verdragen’. Wij associëren het nu met ‘uitzinnige vreugde’, of ‘een gevoel van bijzondere vrolijkheid’. Die gevoelens zouden eigenlijk allemaal pas later komen. Deze fietstocht bestempelen als ‘goed te verdragen’ zou bovendien niet zozeer hoogmoedig zijn, maar veeleer arrogant en misplaatst. Ik heb door te lijden geleerd dat zo’n afstand tot de mogelijkheden behoort. En misschien is de échte euforie wel bewaard voor de ultieme apotheose van Drenthe, waarna ik dus feitelijk overal in Nederland geweest ben. Hoe het ook zij, toen ik daar zo’n beetje in gedachten verzonken naar de Waal en de Stevenskerk stond te turen, met die 318 kilometer in de benen, zag ik dat er een wandelaar mijn kant op aan het lopen was. Toen onze wegen bijna kruisten, besloot ik om een foto te vragen van mij met Nijmegen op de achtergrond. Dit leek me vervolgens een logische aanleiding om dan ook uit te leggen waarom ik dat vroeg, zonder per se te willen pochen. Ook al had ik veel mensen al geappt en op de hoogte gehouden van deze actie via social media, was het voor het eerst dat ik aan iemand vertélde dat ik een record verbroken had, de grenzen van de moed had opgezocht en geleden had om te leren. Oké, die laatste twee dingen zei ik niet, ik dacht ze alleen maar, maar dat eerste zei ik wel. Toen het kiekje gemaakt werd klonk het: “Zo, jij dacht dus: ik ga er even tussenuit tijdens de lockdown!”
Ik had de moed niet meer om haar nummer te vragen.
Afstand: 320,37 km
Tijd op de fiets: 12:26:25
Tijd onderweg: 09:00 – 21:00
Gemiddelde snelheid: 25,8 km/h
14 nieuwe Drentse plaatsen: Coevorden, Vlieghuis, Weijerswold, Padhuis, Schoonebeek, Nieuw-Amsterdam Veenoord, Zandpol, Stieltjeskanaal, Dalerveen, Dalen, Dalerpeel, Nieuwe Krim, Elim, Nieuw Moscou
73 van de 285 Drentse plaatsen bezocht: 25,6 % voltooid
538,79 km gefietst voor missie-Drenthe
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.